Daar staan we dan, sprakeloos, geen woord meer te zeggen. In een huisje in Uzhgorod, in een zigeunerkamp. We hebben de groep opgesplitst in twee groepen van tien en gaan dan weer om en om de huisjes binnen. Het ene gezin bezoeken we met hooguit vijf personen en het andere gezin dan weer met anderen. Tien mensen in de kleine woningen is gewoon teveel.
We komen een voedselpakket brengen en de moeder vraagt ons binnen. Eenmaal in haar huis vragen we aan haar hoe het met haar gaat. Ik wil niet direct aan haar vragen waarom ze een pakket nodig heeft, maar ik wil het eigenlijk wel weten. Hoe vreemd het ook klinkt, om mijn werk goed te kunnen doen voor Dorcas, moet ik kunnen uitleggen waarom dat pakje macaroni daar echt een verschil kan maken. En daarom vraag ik voorzichtig naar haar omstandigheden.
Ze vertelt me dat ze met elf mensen in het kleine huisje woont.
De twee kamers zijn vrijwel net zo groot als mijn ene huiskamer thuis. Er zijn geen bedden, er staat enkel een bank. Ze woont er zelf met haar moeder en negen kinderen. Voorzichtig vraag ik waar de vader is. Ze slaat haar ogen neer en vertelt dat haar man is omgekomen. Ik hoor haar in het Hongaars het woord ‘accidente’ uitspreken. Sandor, onze tolk vertaalt haar verhaal. Haar man werkte bij een afvalverwerkingsbedrijf en is drie jaar geleden tussen de machine gekomen en omgekomen.
We zijn stil … wat valt er nog te zeggen? Ik weet geen woorden meer te vinden, maar ik sta naast haar samen met Sandor en ze praat tegen mij, er wordt van mij verwacht dat ik haar een antwoord geef. Ik ben al vaker in Oekraïne geweest, heb meer moeilijke momenten gekend, maar voel dit verdriet hier zo sterk, dat ik even niet weet wat ik moet doen. Ik probeer uit te leggen dat we haar verdriet voelen en begrijpen waarom ze zorgen heeft voor de toekomst. Ik hoop dat ze enigszins begrijpt wat deze mensen uit Nederland komen doen. Dan nemen we afscheid en verslagen lopen we het huis uit.
We vervolgen onze weg door het kamp en zien de kinderen spelen en lachen tussen het vuilnis. Ze willen graag op de foto en we maken foto’s van ze. Ik bedenk me dat het contrast zo groot is: in Nederland hebben we de ‘Johan Cruijff’- trapveldjes met kunstgras zodat kinderen het hele jaar kunnen spelen op groen gras. Hier is geen gras en zelfs geen warmte in de winter, een voedselpakket is alles wat we nu kunnen geven …
‘s Avonds na het eten praten we er nog met elkaar over, het gevoel van machteloosheid is groot. Toch weten we dat we iets kunnen doen, dat het pakje soep toch een beetje warmte kan geven in een bijna uitzichtloos bestaan …
Daar staan we dan, sprakeloos, geen woord meer te zeggen. In een huisje in Uzhgorod, in een zigeunerkamp. We hebben de groep opgesplitst in twee groepen van tien en gaan dan weer om en om de huisjes binnen. Het ene gezin bezoeken we met hooguit vijf personen en het andere gezin dan weer met anderen. Tien mensen in de kleine woningen is gewoon teveel.