Soms, heel soms heb ik er een gruwelijke hekel aan. Ik bedoel ik woon mooi, ik hoor de vogels ’s morgens fluiten en ik kan de oppashond ongelijnd uitlaten. Niemand op een enkele uitzondering na rijdt te hard op ‘ons dijkje’ waardoor alle dieren gewoon los kunnen lopen. ’s Avonds kwaken de kikkers zo hard dat overburen hun slaapkamerraam dicht moeten doen om de slaap te kunnen vatten. Maar soms vind ik het verschrikkelijk om zo dicht naast de natuur te leven. Vorig jaar was een meerkoet zijn jong kwijt. Het dier is twee dagen luidkeels roepend dag en nacht op zoek geweest naar zijn jong. Het pulletje was in geen velden of wegen te bekennen, maar moeder gaf niet op. Het hartverscheurende geroep heeft me twee nachten uit mijn slaap gehouden. Zaterdagavond was het weer zover. Een piepklein, pas geboren pulletje was zijn moeder kwijt. Al piepend zocht het diertje de hele sloot af, op zoek naar zijn moeder. Ik ben er nog achteraan gegaan met schepnet en emmer, maar dan blijkt de sloot toch net weer te breed te zijn. Een boot had ik niet even bij de hand en degene die wel een boot had, had even ‘geen zin’ om te helpen. Ja ik weet het, ‘het is de natuur’ en er zullen er genoeg geboren worden. Maar bedenk dat maar als het bolletje veertje s‘nachts piepend langs je slaapkamerraam zwemt, op zoek naar de veilige beschutting van de moeder. Soms, heel soms, heb ik een gruwelijke hekel aan het leven ‘dicht bij de natuur’.